als ik bij oma op schoot zat
vroeg ik waarom er een halsbandje
om de vaas zat
ze zei dat ze hem zo beter
een aai kon geven
het elfje dat in de klok woonde
zou zich sneller op haar gemak voelen
en toen ze met springveren
haar wangen van teakhout liet zien
vloog zij de tijd voorbij.
opa vertelde altijd dat hij kabouters insmeerde met margarine zodat ze op het dek in de zon konden bakken
hij voerde ze geen garnalen want daar werden ze zeeziek van 's avonds voor het slapen gaan zongen ze samen liedjes voor de sterretjes die lachtte als zonnebloemen
vader had een schilderij van een trol gemaakt 's nachts om twaalf uur kwam hij tot leven en sprong tegen mijn spiegel aan er zat een scherf in zijn pootje
ik haalde pleisters om zijn wond te verzorgen in de garage vond ik een schoenendoos en maakte daar een bedje van
toen de klok een uur sloeg en zijn moeder riep bracht ik hem terug naar het stille leven
ik liep langs een kraam vol vis waar een zeemeermin tussen zat met parels in haar ogen nam haar mee zij was zo koud als een strenge winter die naar zee blies
we vluchtte door een bos met bladeren die het geluid maakte van een openhaard en vonden een meer met lelies zo wit als haar gezicht